Site Overlay

OostMade en WestMade (omstreeks 1651)

Laatste update: 2 september 2023

Oostmade en Westmade waren kwelders in Monster gescheiden door de Made Wech, aangelegd door de kapittelheren van het Cisterciënzerklooster Loosduinen Tussen de Groote Geer en de Zwarte Polder  in direct achter de Kapittelduinen, aangelegd door die monniken. Ze waren poreus, hadden geen geïntegreerd lichaam met de omgeving en waren niet geschikt om deel uit te maken van de Groote Delf- en Schielandsche Zeedijk die die monniken in opdracht van de Abt van Egmond deed aanleggen in 950, in opdracht van Graaf Dirc II van Holland. Het waren “Looze Duinen”.  Ze lagen westelijk aan de Rhijnwech bij de Kercke van ter Heide. Deze kaart van het Hoogheemraadschap is de concessiekaart uit 1651: NIEUWE KAART van DELFTLAND na de laatste meeting int licht gebracht te AMSTERDAM by ISAAK TIRION in Rijnlandsche Roeden  vanwege de Heeren Staten van Holland.

Het betreft hier een kaart die bijlage was bij de Vrede van Münster van 1648 toen de Republiek der Zeeven Vereenichde Provintiën als staat en mogendheid werd erkend door de koninkrijken en vorstendommen in West-Europa. Deze kaart is onderdeel van de delineatie-overeenkomst bij die Vrede, toen het rechtsgebied van de nieuwe staat werd vastgesteld door Spanje, Groot-Brittannië, De Heilige Stoel en Frankrijk.

De waterstaatshuishouding volledig verlamd tussen 1572-1609
 
De interregionale waterhuishouding
 
Nadat de Schielandsche Hooge Zeedijk was dóórgetrokken in het geprojecteerde bed tot aan Utrecht, volledig gesloten was, gezekerd en landschappelijk geïntegreerd, was de tijd rijp om over te gaan tot een netwerk van bepolderingen tussen 1525 en 1580. Dat eerste jaartal steunt op de oprichting van het Hoogheemraadschap van Amstelland door Keizer Karel V Habsburg. Dat heemraadschap hanteerde nu een gedetailleerd ontheffingenstelsel op het grondplan van de in 900 gestarte Groote Dijckagie. De zeehaven van Edam was de aanleiding dat de keizer zich bezig moest gaan houden met een beleidsplan op interregionaal niveau. Edam verdomde het categorisch om zeewerende besluizingen aan te leggen in de havenmondingen. Terwijl de Egmonder bedijking juist vooronderstelde dat alle steden die havenden aan gaand open zeewater – dat dus onderhevig was aan de massale waterverplaatsingen van eb en vloed – dergelijke dubbele besluizingen met bekade sassen zouden aanleggen. Immers, bleven de havenmondingen in Zuiderzee en aan de Noordzee zonder dergelijke voorzieningen open, dan had die bedijking weinig zin. De haven van Edam bewéés het.
 
De havenbekkens van Edam
 
Het stadje weigerde deze sluizen aan te leggen opdat de haringbuizen snel konden binnenvaren, aanmeren en vervrachten terwijl aan boord al meteen gekaakt werd. De platbodems namen de haringbuns over, leegden die in de vaten en zoutten ze varenderwijs afzakkend over de binnenlandse watergangen naar de marktplaatsen. De haring kon dan vers en fris gesleten worden op de markten. Zonder enig oponthoud. Bij besluizing was dat er wel degelijk, omdat de sassen maar een buis per keer konden bevatten. Maar bleef de haven open ook bij springtijden, dan stuwde het binnenkomend zeewater het peil in de watergangen landinwaarts enorm op. De dijken daarlangs hielden het niet. Ze braken of leden onder kwelwater. Zo blééf het uiterst laag gelegen hart van Holland rondom Gouda maar vollopen en was de dijkage zuidelijk langs de Hollandsche IJssel ineffectief: het zeewater klotste alleen nu van achteren langs en doorkwelde die dijkage. Met Edam viel niet te praten. Het verdomde het de sluizen aan te leggen. Toen het gewestelijk Noorderkwartier en dat van Amstelland niet tot compromissen genegen bleken – meer steden wilden onbesluisd blijven, als Edam dat óók mocht – greep de keizerlijke regering te Brussel effectief en heilzaam in.
 
De besluizingsplichten
 
Het nieuwe Hoogheemraadschap legde een besluizingsplicht op aan de stadjes met een vissershaven. Medemblik, Hoorn, Enkhuizen moesten morrend compensatoire maatregelen nemen door te voorzien in besluizingen en dijkverhogingen achter de dijkagie. Karel was nu ook van zins de buitendijkse gebieden – waaronder Madestein – met dergelijke compensatoire voorzieningen alsnog volledig zeewerend te beveiligen. Het plan was in 1555 klaar. Maar Karel, oud en der dagen zat, trad af. Hij zag in, hoe belangrijk rijkswaterstaatwetgeving was voor zijn lage Landen. En hij zag ook in, dat de andere staten in zijn inmiddels immense keizerrijk dergelijke problemen niet kenden en zich er ook niets bij konden voorstellen. De Lage Landen hadden nog het karakteristieke probleem dat de zeegetijden zich óók meedeelden aan de grondwaterstanden landinwaarts. Ook daar had men eb en vloed. Dat was voor staten in het oosten van het rijk niet voor te stellen. Dat was een voorwerp van overheidszorg waarvoor zij niet fiscaal wilden bijdragen, evenmin als voor bekwedering en bepoldering, besassing en dubbele besluizingen. Karel, geboortig te Gent en goed bekend met de eigenaardigheden van het vlakke, vlakke Vlaanderen, Zeeland en Holland, had dat juist wel, al was hij tegelijkertijd ook koning van Castilië, waar zich dat probleem niet voordeed en ook nooit kon voordoen.

 
Philips, de Castiliaan
 
Zijn zoon Philips, was volmaakt Castiliaan. Die had met waterstaat niets. En die wilde er ook niet van weten. Maar hij zette wel de belastingplannen van Karel voort, met een nieuw progressief systeem van inkomsten- en vermogensbelasting, dat uiteindelijk zou moeten resulteren van de middeleeuwse tiendheffingen. Tegen die plannen kwam de adel in opstand. Want die betaalde, evenals de geestelijkheid, géén belastingen. De adel zette een soort opruiïngscampagne tegen het Brusselse gezag op touw. Die kennen we nú als een godsdienstoorlog. Maar dat wás het destijds niet. Het was een fiscaal conflict, waarbij de adel de spreekwoordelijke Henk en Ingrid zo gek kreeg om zich en masse tegen die belastinghervormingen te keren. Het begin van de tachtigjarige oorlog tegen het Spaans, Madrileens gezag. Want het werd een burgeroorlog. Om die te winnen moest het verwezenlijkte waterstaatkundige evenwicht volledig worden verstoord door immense inundaties in Holland. De adel kreeg Henk zo gek dat hij de dijken, waar hij zo duur voor gedokt had, ging doorsteken. Ingrid mocht thuis blijven. Maar Henk geloofde zijn adel: Brederode, Bokel, Egmond, Horne, Nassau. Zijn eigenste landsheren. Die hadden het met hun onderzaten immers goed voor? Daar mocht Henk toch echt wel van uitgaan?
 
Het narratief van de Hollandse adel
 
Die edellieden hadden Henk wijsgemaakt dat hij verpletterd zou worden onder de druk van het nieuwe fiscale systeem. Terwijl het tegendeel het geval was. De adel zou zwaar moeten gaan dokken wegens onroerendgoedbelasting en vermogensaanwasdeling. Maar Henk zou geen accijnzen meer hoeven te betalen over het primaire volksvoedsel. De adel beheerste de media. En kon dus haar framing kwijt. Via de vlugschriften en pamfletten die van de drukpers in Antwerpen fladderde. Henk bracht zijn polders naar de gallemiezen. Dus ook de ambachten buitendijks: Oostmadestein en Westmadestein. Aardig detail: Van Oldenbarneveldt, onze eerste minister-president, hielp Henk duchtig bij het dijkdoorsteken. Totdat Van Oldenbarneveldt op het pluche zat. Hij werd raadpensionaris van de Staten van Holland en daarmede van de Staten-Generaal. Hij was firmant in handelsmaatschappijen. Hij wilde zijn omzet zien herleven. Nadat de inundaties de Spanjaarden uit Holland verjaagd hadden – tegen die nattigheden hadden de Hidalgo’s geen verweer – besloot de pensionaris het strijdtoneel te verleggen naar Brabant. Hij kon dan ook menige concurrent in het transoceanische beurtvaartverkeer uitschakelen. Zoals Antwerpen. Daarna besloot de staatsman dat het nu beter was voor handel en nijverheid een wapenstilstand te bereiken. Dat deed hij in 1609: het twaalfjarig bestand. Dat dus in 1621 afliep. Die tijd nam hij om het waterhuishoudingssysteem van de Egmonder monniken te restaureren en te verbeteren. Maar nu inclusief Madestein.


Abonneer je hier op onze maandelijkse nieuwsbrief met alle nieuwtjes