Laatste update: 2 september 2023
De uitleg voor volksrevolutiehuisvesting
De exponentiële bevolkingsexplosie in de Randstedelijke kommen
Rondom 1900 beginnen de Hollandse steden enorm te groeien. Dat komt zeker door de middellange termijn-uitwerking van de zogeheten “tweede industriële revolutie”. De eerste is die, waarbij de mechanische aandrijfkracht van de vuurgestookte stoommachine met directe koelkamer massale productieprocessen op gang kan brengen via een centrale machinekamer die via drijfstangen meerdere nijverheidsmachines kan doen draaien. De tweede is die welke de tussenschakeling van versnellings- en bekrachtigingsmechanismen in deze productielijn integreert, waardoor de voortstuwingskracht van de stoom veel efficiënter en exponentiëler in het voortbrengingsproces kan worden aangewend. De stoomturbine is daar een typerend voorbeeld van. Kan die turbine ook nog oliegestookt worden en via een ontploffingsmotor in wenteling gebracht worden, dan kan de massale energie in de lijn nog vernuftiger in verschillende toepassingen worden uitgebaat. In Rotterdam is men met die aanwending vrij vroeg. In Den Haag laat. Een staalpletterij als die van Enthoven komt er pas laat mee in volle doorontwikkeling.
De wording van een Haagsch volksproletariaat
Maar dan komt ook in Den Haag de wording van een echt fabrieksproletariaat tot gelding. Dat heeft volkshuisvesting nodig. Die moet, om misbruiken door huisjesmelkers te voorkòmen of te minderen, van rijkswege gereguleerd worden, mede met het oog op de volksgezondheid. Want de bijbehorende typische alkoofwoningen die karakteristiek zijn voor de revolutiebouw in de volkswijken moeten teruggedrongen worden. De slaapruimten zijn daar midden in het pand gesitueerd met nauwelijks lichtval en geen luchtventilatie. Bovendien moeten de bewoners in meerdere woonlagen gestapeld in het trappenhuis het met één secreet tot ontlasting stellen, die verder ook nog doorgaans op een commune beerput is aangesloten. In Amsterdam en Rotterdam is men daarom de volkswijken buiten de gemeentegrenzen gaan plaatsen opdat de woningen kunnen voldoen aan de eisen van de woningwet-1902. Dat gebeurt in Den Haag laat, betrekkelijk gezien. In de twintiger jaren van de vorige eeuw gaat de gemeente zich daarop toeleggen, mede uit fiscale redenen: komen er meer volksuitleggen, dan komen er meer gezinnen in Den Haag wonen. Maar dan komen er ook meer gelden voor de volkshuisvesting van rijkswege beschikbaar op grond van de financiële verhoudingenwet-1923, door de kundige minister van financiën De Geer ontworpen. Loosduinen wordt nu als ontwikkelingsgebied voor dergelijke massale volksuitleg aangewezen en aanvankelijk gebeurt dat maar partieel op basis van noodwetgeving. Den Haag blijft groeien. Het wil óók profiteren van gunstige rijkssubsidies.
Het absorberen zonder scrupules van Loosduinen als tuinderijgebied
Het heeft oorspronkelijk nog wel respect voor de historische wording van Loosduinen en een calamiteuze polder als Madestein. Maar de firma Vredestein heeft interesse om een grote fabriek neer te zetten ter industriële bewerking van de Nederlandsch-Indische rubber die in deze hoogconjunctuur rijkelijk uit de kolonie gaat vloeien naar het moederland tegen gunstige tarieven. Men blijft immers binnen hetzelfde koloniale rijk en protectieve maatregelen of meestbegunstigingsverhoudingen zijn dan niet toepasselijk. Dus komt er een totale annexatiewet die rigoureus de Haagse gemeentegrenzen verlegt tot aan Monster toe. Den Haag heeft er jarenlang voor gelobbyd bij de Tweede Kamer en vindt steun bij de nu zo sterke fractie van de calvinistische Anti-Revolutionaire Partij onder leiding van de Indische petroleummagnaat Hendrikus Colijn. Hij kreeg het kabinet Ruys de Beerenbrouck mee. Dat doet klakkeloos wat Colijn wil. Het interesseert zich niets voor wordingsgeschiedenissen of heemkundige herleidingen. En al helemaal niet voor waterstaatkundige wangedrochten als Madestein. Madestein is nooit echt een dorp geweest, maar een gehucht van Monster. De gemeente Den Haag wil de grenzen ruim trekken en houdt niet stil bij de begrenzingen van het Heemraadschap Delfland. Integendeel. Daar gaat de gemeente dwars doorheen. Maar de provincie heeft dan een waterstaatstaak ingevolge de provinciewet-1853. Want Madestein hoort dan nog niet tot de gemeentelijke waterstaatstaak. Dat wordt pas anders bij de Deltawetgevingen vanaf 1953, maar die overstijgen Madestein grotelijks. Dat was dus krachtens de totale annexatiewet van 24 april 1923, bij hamerstuk aangenomen in de Tweede Kamer. Vervolgens zonder hoofdelijke stemming door de Eerste Kamer op 1 juli d.a.v. aangenomen. Men heeft vermoedelijk geen historische grenzen willen volgen maar alles geannexeerd wat men voor de volkshuisvesting nodig dacht te hebben. Mede om daarmee het rubberbedrijf Vredestein binnen de Haagse grenzen te krijgen uit fiscale overwegingen, niet met het oog op de volkswelvaart al werd die daardoor zijdelings wel gestimuleerd. Interesse voor het Abdijcomplex was nauwelijks een beleidsoverweging, de ruïnes van het mannenklooster bij Kraaijenstein al helemáál niet. Dat soort aandachtspunten komen pas aan de orde, als het te laat schijnt te zijn. Wat daaraan nog te redden kan zijn, wil onze Stichting Arcadisch Madestein graag alsnog redden, in het collectieve nationale geheugen doen opslaan en naar stoffelijke contouren conserveren. Aldus ons ideëel credo, waar onze Stichting belijdenis in deed.
De OostMade polder, WestMade polder en de Zwarte polder omstreeks 1900.
De historie van de molen omstreeks 1900 volgens beschrijving en foto van molendatabase: Reeds in 1526 had de ‘Maêpolder’ een molen, vermoedelijk ook al een grondzeiler De in 1869 gebouwde stenen grondzeiler had een gietijzeren bovenas van de gieterij Enthoven, nummer 589. In 1913 werd een gemaal dicht tegen de molenromp gebouwd (zie de foto uit 1925), waarvan de gasmotor in 1918 ontplofte. Hierna volgde elektrische bemaling. In 1928 kreeg dit gemaal een vijzel en werd de windmolen gesloopt.
Beschrijving en kaart uit collectie Haags Gemeentearchief: Kaart van ‘s-Gravenhage uit 1935. Het uitbreidingsplan dat de nieuwe stadsbouwmeester W.M. Dudok in 1935 maakte voor het ‘zuidwestelijk deel’ van Den Haag. Opvallend zijn de strakke lijnen en open bouwstroken. De hoogte en de aard van de bebouwing had Dudok d.m.v. kleuren aangegeven.
Beschrijving en kaart uit collectie Haags Gemeentearchief: Kopie van een kadastrale kaart (1857) van de Madepolder, tegenwoordig grotendeels Park Madestein. Onder andere afgebeeld zijn de huizen Bloemendaal, Madestein en Kraayenstein. Origineel bevindt zich in het archief van de Oostmadepolder (nr. 39) bij het Hoogheemraadschap van Delfland.
Abonneer je hier op onze maandelijkse nieuwsbrief met alle nieuwtjes